Polo: Een onbekende sport in Nederland
Op een paard met een stick een goal scoren. Dat is polo. Nederlanders zijn goed in paardrijden, hockey en voetbal. Polo spelen we nauwelijks. Waarom eigenlijk niet? Hoe werkt dit spel en wat zijn de regels?
Wat is polo?
Een groep toeschouwers duikt weg omdat een klein wit plastic balletje met een rotvaart op ze afsuist. Vervolgens komen twee briesende paarden aangestormd. Met op hun rug een ruiter die met een houten stok gevaarlijk in de rondte zwaait. De graspollen en de modderspetters vliegen in het rond. Dan klinkt een fluitsignaal, alle acht paarden galopperen weg.
Dit is een klein voorbeeld van een situatie die de sport Polo typeert. Polo is een soort mix van hockey, rugby en paardrijden. Waarom? Hockey omdat je met een mallet, een bamboe stick, tegen een bal slaat. Rugby omdat de paarden elkaar mogen wegduwen, en omdat je de bal tussen twee hoge palen (zonder net) door moet slaan om een punt te scoren. En paardrijden omdat alle spelers op een paard zitten. Klinkt best als een leuke sport. Toch is polo in Nederland niet zo populair en bekend. De teams op een doorsnee toernooi zijn bijna allemaal aangevuld met buitenlandse spelers. Want in Nederland doen zo’n zeventig mensen aan polo. Vergeleken met circa 1,5 miljoen voetballers, bijna 700.000 tennissers en meer dan 200.000 hockeyers kun je dat bijzonder weinig noemen. In Nederland zijn slechts 4 poloclubs en hebben we geen nationale competitie. Maar in landen als Argentinië en Engeland is de sport razend populair. Waarom doen Nederlanders niet aan polo? Vinden we het te duur? Te eng? Of is het te moeilijk?
Het ontstaan van Polo
Polo is duizenden jaren geleden ontstaan in Perzië. Het hoorde toen bij de opvoeding van een man. Je was pas echt volwassen als je behendig en goed kon paardrijden. De Perzen vonden het ook een leuk spelletje om hun koningen op te trakteren, zoals bij de Oude Romeinen de keizers door gladiatoren vermaakt werden. Met de polowedstrijden vierden ze de overwinning op hun vijand. Toch werd polo niet alleen voor de lol gespeeld. Het was ook een manier om de paarden fit te houden, voor het geval er ergens oorlog mocht uitbreken. En de bal? De eerste spelers hadden ver voor de jaartelling natuurlijk nog geen beschikking over een plastic exemplaar. Ze gebruikten het hoofd van een gesneuvelde vijand. Vanuit Perzië kwam de sport in het huidige India en Azië terecht. Strakke regels waren er destijds nog niet.
Toen de Engelsen deze gebieden aan het eind van de 18e eeuw tot kolonies omdoopten, zagen ze hoe handig polo was om paarden en ruiters te trainen voor oorlogssituaties. Ze raakten verslaafd aan het spel en namen het mee naar Europa. Pas toen stelden ze voor het eerst duidelijk regels op.
De regels en uitoefening
De Engelsen bepaalden in de 18e eeuw dat het veld officieel omgerekend 200 bij 300 meter moet meten. En dat elk team uit vier spelers bestaat. Ze zetten de doelpalen zeven meter uit elkaar en ze besloten dat de wedstrijden worden opgedeeld in ‘chukka’s’. Dat zijn tijdvakken van zeven minuten. Na elka Chukka wisselt iedere speler van paard. Want in die paar minuten rennen, draaien en duwen de paarden zo hard dat ze moeten rusten. Het aantal chukka’s per wedstrijd verschilt. Afhankelijk van het niveau en het land, zijn er tussen de vier en acht speelperiodes.
Polo is geen eenvoudige sport. Om met de bal in de buurt van de tegengoal te komen, moeten de spelers de bal, hun paard, medespelers en de tegenstander in de gaten houden. En het is ook niet ongevaarlijk. De paarden sprinten met zestig kilometer per uur over het veld. Als een die uitglijdt, moet een vallende speler 600 kilo en de trappelende hoeven van de andere zeven medespelers zien te ontwijken. Ook de harde bal en de mallets waarmee die geslagen wordt, kunnen hard aankomen. Een dik regelboek moet de veiligheid van de spelers en paarden waarborgen. Om te voorkomen dat twee tegenstanders op elkaar knallen, moet iedereen zich bijvoorbeeld houden aan het verbod om over het hele veld de richt van de bal te kruisen. Wel mag je in de dezelfde richting als je tegenstander gaan rijden en hem met paard en al proberen op zij te duwen.
Paard moet denken
In tegenstelling tot de Engelsen zijn wij niet met polo opgegroeid. Maar betekent dat dan dat we het ook niet kunnen leren? Natuurlijk niet. Alles valt te leren. Het helpt al als je beschikt over een aantal basisvaardigheden. Zo heeft een goede polospeler een goed balgevoel. Ook moet je behoorlijk kunnen paardrijden. Naast dat heb je nog iets nodig: Een goed paard. Een polopaard moet niet alleen hard kunnen rennen, maar ook rustig in het hoofd zijn en goed kunnen luisteren naar een speler. Het paard moet bovendien zelf kunnen meedenken en nauwlettend de bal volgen. Hij moet eigenlijk de regels een beetje begrijpen. Bijvoorbeeld om aan te voelen wanneer hij snel moet omdraaien.
Tactische taakverdeling
Een poloteam bestaat uit 4 personen. Waar staan de rugnummers 1 t/m 4 voor?
- Nummer 1: ‘Diepe spits’ ofwel de aanvaller. Vaak de minst ervaren speler.
- Nummer 2: Ondersteunende aanvaller. Breekt door de defensie van de tegenpartij en geeft de voorzet.
- Nummer 3: Beste speler. Spelverdeler die schakelt tussen aanval en verdediging. Neemt de penalty’s.
- Nummer 4: Belangrijkste verdediger. Probeert aanvallen te stoppen. Heeft als taak om de goal te bewaken.
Publiek doet ook mee!
Ga je naar een polowedstrijd kijken? Trek dan wel je regenlaarzen aan. Want na een potje polo wordt het publiek aan het werk gezet. Wanneer acht paarden heen en weer hebben geraasd, is het veld behoorlijk omgeploegd. Om de grasmat weer in topconditie te krijgen voor de volgende wedstrijd, wordt het publiek gevraagd een handje te helpen. De toeschouwers stromen het veld op om met hun voeten de omgekeerde graspollen weer terug te duwen. En vervolgens stevig aan te stampen. ‘Treading in’ heet dat op het poloveld.