Het Europees Kampioenschap voetbal 1960
Als laatste van alle continenten begon Europa in 1958 aan haar eerste kampioenschap voetbal voor landenteams. Slechts zeventien landen namen deel. Grote voetballanden als Italië, West-Duitsland en Engeland bleven thuis. De Sovjet-Unie, Spanje, Frankrijk en Tsjecho-Slowakije plaatsen zich voor het eindtoernooi , dat in Frankrijk werd gehouden. In Parijs kroonde de Sovjet-Unie zich tot eerste Europese kampioen.
Het plan voor een EK
Het idee voor een Europees Kampioenschap ontstond al rond 1927, met de Fransman Henri Délaunay (voorzitter van de Franse voetbalbond) als initiatiefnemer. Maar die plannen verdwenen lang in de ijskast, omdat in diezelfde periode een begin werd gemaakt met het wereldkampioenschap. Zeker omdat Uruguay en Argentinië bijzonder sterk waren, werd er reikhalzend uitgekeken naar een confrontatie tussen deze landen en de sterkste Europese landen. Een EK was even niet zo interessant, alle ogen waren gericht op het WK, dat voor het eerst in 1930 werd georganiseerd.
Stemming in Keulen
Pas in 1957 kwam het plan om vierjaarlijks een EK te organiseren terug op de agenda, tijdens een bijeenkomst in Keulen. Nu was het de zoon van Henri Délaunay, Pierre, die het opnieuw ter sprake bracht. De meningen over dit kampioenschap liepen sterk uiteen. De Europacup bestond net en was een enorm succes, met overal in Europa volle stadions. De agenda was daardoor wel al wat vol, was de gedachte. Bovendien werden de twee jaar na een wereldkampioenschap door veel landen benut om een verjonging door te voeren. Met een prestigieuze prijs in het vooruitzicht zou dat wel eens kunnen mislukken. En dat bracht misschien wel de kwalificatie voor het WK in gevaar, zo dachten landen als Zwitserland, West-Duitsland, Italië, België en ook Nederland. Zij stemden daarom tegen een EK. De landen van het Verenigd Koninkrijk onthielden zich van stemming. Het waren de landen uit het voormalig Oostblok die met hun positieve stemmen alsnog het EK op de agenda plaatsten.
De achtste finales
Uiteindelijk lieten de tegenstemmers ook verstek gaan bij het eerste toernooi, net als Engeland en Schotland. In totaal schreven zich slechts zeventien landen in. Om op het gewenste totaal van zestien uit te komen, moesten Ierland en Tsjecho-Slowakije in april/mei 1959 een voorronde spelen, die door Tsjecho-Slowakije werd gewonnen. Daarvoor was al een begin gemaakt met de achtste finales. Van de acht confrontaties in deze ronde was de eerste, die tussen de Sovjet-Unie en het grote Hongarije, het meest interessant. Op 28 september 1958 won de Sovjet-Unie thuis met 3-1 van “Magische Magyaren”. Het allereerste doelpunt in de geschiedenis van het EK werd gescoord door Anatoliy Ilyin van Spartak Moskou. Een maand later kon Hongarije het tij niet meer keren en verloor ook thuis van de Russen (0-1). In de andere zeven confrontaties waren verder geen verassingen, al kreeg Roemenië het na een 3-0 thuisoverwinning op Turkije nog zwaar in Istanboel. Na 54 minuten had Turkije dankzij twee doelpunten van hun sterspeler Lefter Küçükandonyadis al een 2-0 voorsprong genomen. Maar daar bleef het bij. Verder plaatsten Spanje, Tsjecho-Slowakije, Portugal, Frankrijk, Oostenrijk en Joegoslavië zich bij de laatste acht.
De kwartfinales
In de kwartfinales moest Spanje het opnemen tegen de Sovjet-Unie. Het Franco-regime achtte dat echter niet gewenst en Spanje trok zich terug. Tsjecho-Slowakije versloeg Roemenië met 2-0 en 3-0, Joegoslavië poetste de 2-1 uitnederlaag tegen Portugal gemakkelijk weg met een 5-1 overwinning in Belgrado. De aantrekkelijkste kwartfinale was die tussen Frankrijk (nummer drie van het meest recente WK in Zweden in 1958) en Oostenrijk. In twee wedstrijden werden dertien doelpunten gemaakt, waarbij Frankrijk vrij eenvoudig aan het langste eind trok, thuis 5-2 (drie keer Just Fontaine en twee keer Jean Vincent) en uit 4-2.
Het eindtoernooi
Zo plaatsten Tsjecho-Slowakije, de Sovjet-Unie, Joegoslavië en Frankrijk zich bij de laatste vier. Frankrijk, toch wel de favoriet, nam het op zich om in een midweek in juli 1960 dit eindtoernooi te organiseren, in Marseille en Parijs. Op maandag 6 juni liet de Sovjet-Unie in Marseille weinig heel van Tsjecho-Slowakije (3-0), met twee doelpunten van Valentin Ivanov en een van Viktor Ponedelnik. In Parijs leek er lange tijd ook voor Frankrijk geen vuiltje aan de lucht tegen Joegoslavië. Na ruim een uur leidde de thuisploeg met 4-2. Pas een kwartier voor tijd bracht Tomaslav Knez de spanning terug en was het Dražen Jerkovic die daar meteen nog twee doelpunten aan toevoegde in de 77e en 78e minuut. In minder dan vijf minuten gaf Frankrijk zo zijn finaleplek weg.
De finale
Nadat een lamgeslagen Frankrijk ook de derde plek uit handen gaf tegen Tsjecho-Slowakije (0-2), ontmoetten de Sovjet-Unie en Joegoslavië elkaar op 10 juli in de finale in Parijs. De publieke belangstelling is met 18.000 toeschouwers bijzonder matig. In de wedstrijd is Joegoslavië op alle fronten de beste ploeg. Maar ze stuitten keer op keer op de Russische doelman, Lev Jasjin. Na 90 minuten is de stand 1-1, in de verlenging scoort Viktor Ponedelnik uiteindelijk de winnende treffer.
De opstellingen in de finale:
Sovjet-Unie: Lev Jasjin, Givi Chokheli, Anatoliy Maslyonkin, Anatoliy Krutikov, Yuri Voinov, Igor Netto, Slava Metreveli (1), Valentin Ivanov, Viktor Ponedelnik (1), Valentin Bubukin, Mikhail Meskhi.
Joegoslavië: Blagoje Vidinic, Vladimir Durkovic, Fahrudin Jusufi, Ante Zanetic, Jovan Miladinovic, Zeljko Perusic, Dražen Jerkovic, Dragoslav Sekularac, Milan Galic (1), Zeljko Matus, Borivoje Kostic.