Spelen voor de verstandelijk beperkten
Spel hoort bij de mens, ook bij de verstandelijk beperkte mens. De beleving van het spel staat centraal. Er bestaan dan ook geen spelen die in het bijzonder voor verstandelijk beperkte mensen bedoeld zijn. Een spelvorm is opzich neutraal. De interesse en mogelijkheden van de verstandelijk beperkte mens, de vereenvouding van de spelregels, de aanpassingen van het spelterrein, maken het voor de verstandelijk beperkte mens speelbaar.
Een spel kunnen spelen, op welk niveau dan ook, houdt in dat in de situatie waarin de verstandelijk beperkte zich bevindt een uitdaging gevonden wordt en een contact gelegd kan worden met anderen of met het speelgoed. Hoe meer structuur speelgoed heeft en hoe meer mogelijkheden tot creativiteit het speelgoed biedt, des te meer ermee gespeeld wordt, met als gevolg; meer ordering en begrip voor de omgeving van de verstandelijk beperkte.
Bij sport en spel wordt er beroep gedaan op het gevoel en het verstand. Bij veel positieve ervaringen leidt dit tot meer zelfvertrouwen, minder vereenzaamheid en het werkt bevrijdend als er problemen zijn. De ervaringswereld wordt verruimd. Sport en spel is dus een zinvolle vrijetijdsbesteding.
Tips bij het begeleiden van het spel:
- Bied duidelijke situaties met veel overzicht, structuur en veiligheid. Wijzig eventueel de situatie als een spel niet lukt, bijvoorbeeld een kleiner veld, een groter doel, een breder steunvlak. Zorg dat er weinig obstakels zijn en er weinig weerstand wordt ervaren
- Vereenvoudig de spelregels, waardoor alleen de kern, de essentie van het spel overblijft. Vanuit de beginsituatie kun je dan eventueel varieren en de spelregels uitbreiden. Maak kleine, logische, overzichtelijke stapjes. Zet pas de volgende stap nadat ze de vorige stap beheerst wordt, want met nieuwe regels of situaties hebben ze vaak moeite. Geef niet teveel opdrachten tegelijk. Geef kleine opdrachten, waarbinnen je veel kan herhalen. Blijf veel sturen en aanmoedigen.
- Let bij de keuze van een stukje speelgoed op of het duidelijk is wat ermee gedaan moet worden, bijvoorbeeld rijden, timmeren of wat stapelen. Laat het speelgoed aansluiten bij de werkelijkheid. Gebruik, als dat mogelijk is, zachte materialen.
- Geef in het algemeen de voorkeur aan bewegingsspelen waarin veel functies aan bod komen, zoals lopen, werpen en springen. Praat niet te veel. Het gaat hierbij niet om de juiste uitvoerswijze, maar om het doel van de handeling.
- Doe zoveel mogelijk beroep op de zintuigen. Laat iets zien, voelen, horen.
- Spreek de verstandelijk beperkte aan op zijn leeftijdsniveau. Iemand van 40 jaar kun je niet als een kleuter behandelen.
De keuze van het speelgoed hangt af van het ontwikkelingsniveau, de ernst van de handicap, waar iemand gevoelig voor is en behoefte aan heeft. Het speelgoed kan de motorische, sociaal-emotionele of verstandelijke vermogens prikkelen.
Voorbeelden van speelgoed zijn: een bellenblaas, speelgoed dat geluiden maakt of beweegt, een hengelspel, mobile, muziekdoos, een vlieger, knikkerballen, verkleedspullen, een telefoon, garage, winkel, keukentje, auto's, treintje, skelter etc.
Een aantal spelvormen:
1. Het vakantiespel
Elke speler heeft een stoffen zakje met 6 blokjes erin. Op deze blokjes staan 5 figuren die met de vakantie te maken hebben, namelijk: een bril die bruin gekleurd is, een groene portemonnee, een gele fles zonnebrandcreme, een rood t-shirt en een blauwe zwemvlies. Op 1 blokje staat een wit uitroepteken. Op een grote stoffen of kleine houden dobbelsteen staan ook deze 6 kleuren.
Nu begint het spel: Iedereen haalt alle blokjes uit de stoffen zak. De eerste speler gooit nu met de kleurendobbelsteen. Het blokje met dezelfde kleur mag hij in het zakje doen. Gooit de speler wit, dan moet hij een blokje terug pakken uit de zak (niet het blokje met de uitroepteken). Wie als eerste alle 5 vakantieblokjes in zijn zak heeft, heeft gewonnen en mag als eerste op vakantie.
2. Dierenbingo
Elke speler heeft een bingokaart met 8 dierenfiguren. De bingokaarten zijn allemaal verschillend. Er kunnen maximaal 10 spelers meedoen aan dit spel. Op een cassetterecorder staan de geluiden van verschillende dieren. Laat een dierengeluid horen. De speler die dit dier dat het geluid maakt op zijn bingokaart heeft staan, mag er een plaatje op leggen. Wie heeft als eerste 4 op een rij of de hele bingokaart afgedekt? Heb je valse bingo dan zing je (samen met de anderen) een liedje!
3. Wees op je hoede
Plak op de tafel een groot vierkant af met tape. Iedere speler legt 1 hand plant in dit vierkant. 1 speler heeft een opgerolde krant in zijn handen en gooit met zijn andere hand de kleurendobbelsteen. Gooit hij rood, dan moet iedereen zijn hand wegtrekken. De werper probeert snel met de krant 1 van de spelers op de hand binnen het vierkant te raken. Lukt dit, dan moet de getroffen speler met de krant slaan.
4. Voetbal
Matvoetbal
Er zijn 2 teams van 4 spelers. De keeper zit op de mat aan de overzijde. De spelers moeten de foambal in handen van de eigen keeper spelen. Lukt dit, dan is 1 punt verdiend.
Iemand is hem en niemand is hem
Er is een grote foambal (of een rugbybal) in het veld. Iedereen kan de bal spelen. Wordt de bal boven de knieen tegen je aan gespeeld, dan ben je af. Degene die geraakt is gaat in kleermakerszit op de grond zitten, op de plaats waar hij geraakt is. De speler mag weer mee voetballen als hij de bal aangeraakt heeft. In plaats van voetballen kun je ook handballen.
5. De boerderij
Ga met een huifkar met een groep naar een boerderij. Er zijn veel dieren waar veel over te vertellen valt. Zet een speciale speurtoch uit. Bij elke post hangt een tekening van het dier waar naar gezocht moet worden. Pijltjes wijzen de weg.
Vraag of de boer bij een groep blijft en of hij wil vertellen over de dieren. Ga bijvoorbeeld eerst naar de grote vijver: de eendjes voeren.
- Ga daarna bijvoorbeeld naar de konijntjes. Degene die dat wil mag er een vasthouden en aaien. De konijnen lusten wel een stukje wortel.
- De kippen: zijn er eieren gelegt in het hok? Verzamel ze in een mandje. In een kippenhok broedt een kip eieren uit, over een tijdje komen er kuikentjes uit de eieren. Wat zijn de kuikentjes klein...is er ook een haan? De kippen en de haan krijgen graan en water.
- De ezel: wees voorzichting als je hem aait. Wat voor geluid maakt hij eigenlijk.
- De schapen: er wordt een schaap geschoren. Van de wol kun je een trui breien. Iedereen krijgt een plukje schapenwol mee naar huis.
- Het paard: aai het paard maar eens.
- De geitjes: ga ze maar aaien en geef ze wat gras te eten.
Dit zijn allemaal voorbeelden!
6. Pittenzakjes vangen
1 speler (= de vanger) staat achter het volleybalnet met een emmer in zijn hand. Over dit volleybalnet is een aantal lakens of een zwart zeil gehangen. Het zeil of de lakens hangen zo dat de vanger niet te zien is voor de werpers aan de andere kant van het net. Om de beurten mogen de spelers een pittenzakje over het zeil werpen. Voordat een speler gooit vraagt hij de vanger waar staat. De vanger probeert het pittenzakje te vangen in zijn emmer. Iedereen mag 3x werpen. De vanger gaat telkens op een andere plaats staan. Welke speler heeft 3x laten vangen?
7. Dominospel
Zet de grote blokken zo achter elkaar dat ze allemaal omvallen als het eerste blok omver wordt getikt. Voordat het spel begint oefent iedereen met 4 blokken om de afstand te bepalen. Daarna maken de spelers een lange rij van blokken en een grote kring. De spelers helpen allemaal mee een figuur te maken. De blokken kunnen eventueel via een hondernis opgesteld worden, bijvoorbeeld over een mat, via een wip of een plank over een ronde paal. Zorg voor een leuk slot, bijvoorbeeld: het laatste blok is via een touw verbonden met een ringstel. Valt het laatste blok omver, dan rolt er een vlag uit.
Dit zijn een aantal voorbeeld spelen, maar natuurlijk zijn er nog veel meer!
Volgend artikel zal gaan over:
Spelen voor Lichamelijk beperkten
Spelen voor de dementerende ouder
etc.