De Olympische helden van Cortina d'Ampezzo 1956
De Olympische Winterspelen werden in 1956 voor het eerst in Italië gehouden. Opvallend was verder dat Duitsland met een eenheidsteam deelnam, dus met West-Duitse en Oost-Duitse sporters, en met sporters uit het Protectoraat Saarland. Voor het eerst was ook de Sovjet Unie van de partij. Dat ging niet ongemerkt voorbij, de Sovjets wonnen zelfs het medailleklassement. Thuisland Italië presteerde zeer matig, met slechts één gouden medaille bij de tweemansbob.
Overzicht
Ook deze editie waren er problemen met het weer, er moest opnieuw sneeuw worden geïmporteerd. De televisie zond voor het eerst rechtstreekse beelden uit. Absolute ster van deze Spelen was de Oostenrijker Toni Sailer. Nieuw in het programma waren de dertig kilometer langlaufen voor mannen en de drie keer vijf kilometer langlaufen estafette voor vrouwen. De achttien kilometer langlaufen werd teruggebracht tot vijftien kilometer. Er verdwenen verder geen programma-onderdelen.
Sigvard Ericsson (Zweden – schaatsen)
De Zweed Sigvard Ericsson was een prominente schaatser midden jaren vijftig. Vier jaar eerder in Oslo waren een achtste, dertiende en veertiende plek nog bescheiden Olympische noteringen voor de Zweed. Maar in 1955 werd hij wel al wereldkampioen allround in Moskou, én Europees kampioen in eigen land. Ericsson had een bijzonder matige 500 meter, maar maakte dat op de langere afstanden vaak nog goed in allroundtoernooien. Op de Olympische Spelen was het wel de vraag waarom hij eigenlijk meedeed aan de 500 meter, waarop hij 37ste werd. Hij had beter rust kunnen nemen, wie weet had hij een dag later goud gewonnen in plaats van zilver op de 5000 meter. Al was de achterstand van acht seconden op Boris Sjilkov wel erg groot. Op de tien kilometer had de Noor Knut Johannesen een bijzonder scherpe tijd neergezet, maar Ericsson slaagde erin daar toch nog een seconde onder te duiken. Met één keer goud en één keer zilver was Ericsson de op een na succesvolste schaatser op deze Spelen.
Jevgeni Grishin (Sovjet Unie – schaatsen)
De succesvolste schaatser was Jevgeni Grishin. Op de korte afstanden, 500 meter en 1500 meter, stond er in die jaren geen maat op de Sovjetrus. De 1000 meter werd pas vanaf 1976 Olympisch, anders had Grishin ook deze afstand vrijwel zeker gewonnen. In zijn carrière vestigde Grishin zeven keer een nieuw wereldrecord, waarvan twee tijdens deze Olympische Spelen. Op de 500 meter werd 40,2 de nieuwe toptijd, 0,6 seconden voor zijn landgenoot Rafail Gratsj. De gouden medaille op de 1500 meter moest Grishin delen met Joeri Michajlov, die na hem startte en zijn wereldrecordtijd (2.08,6) evenaarde. Meer over Grishin in 1960, waar hij net zo succesvol was.
Veikko Hakulinen (Finland – langlaufen)
Al op de Olympische Spelen van Oslo deed de Finse langlaufer Veikko Hakulinen van zich spreken. Hij won de 50 kilometer in een prachtige tijd: 3.33,33. De Finse ploeg won ook de vier keer tien kilometer estafette, maar Hakulinen was niet in deze ploeg opgenomen. Als nationaal sporter van het jaar in 1952, 1953 en 1954 ging de Fin met grote plannen naar de Olympische Spelen in Cortina d’Ampezzo. Het toernooi begon voor hem op 27 januari op de dertig kilometer. Die won Hakulinen, met 24 seconden voorsprong op zijn grote concurrent, de Zweed Sixten Jernberg. Zes dagen later waren de rollen op de vijftig kilometer omgedraaid en veroverde Hakulinen zilver, meer dan een minuut achter Jernberg. Hakulinen sloot deze Olympische Spelen af met nog een zilveren medaille, achter de Sovjet Unie op de vier keer tien kilometer estafette. Hakulinen slot zijn Olympische carrière af in 1960 in Squaw Valley, waar hij met zijn team goud haalde op de estafette, zilver op de vijftig kilometer en brons op de vijftien kilometer.
Antti Hyvärinen (Finland – skispringen)
Vanaf de eerste keer dat skispringen in 1924 op het Olympische programma stond, won telkens een Noor dit evenement. In 1956 werd Antti Hyvärinen een (Finse) held, omdat hij als eerste deze hegemonie doorbrak. Dat had veel te maken met een nieuwe aerodynamische stijl, uitgevonden door de Zwitser Andreas Däscher. Vooral de Duitsers en de Finnen konden er goed mee overweg, en het waren op deze Olympische Spelen de Finnen Antti Hyvärinen en Aulis Kallakorpi die er goud en zilver mee wonnen, voor de Duitser Harry Glass. Däscher zelf eindigde als zesde in Cortina d’Ampezzo.
Sixten Jernberg (Zweden – langlaufen)
De Olympische Spelen in Cortina d’Ampezzo waren voor Sixten Jernberg het begin van een uiterst succesvolle Olympische carrière. In 1964 werd hij de eerste wintersporter met negen behaalde medailles. De eerste vier daarvan veroverde Jernberg in 1956. De Zweed begon met de dertig kilometer, waarop hij, 24 seconden achter Veikko Hakulinen, het zilver behaalde. Drie dagen later stond de sprint (15 kilometer) op het programma. Op flinke afstand van de Noor Hallgeir Brenden veroverde Jernberg opnieuw zilver. Het bleek een perfecte opmaat voor het koningsnummer, de vijftig kilometer. Met ruime voorsprong wist hij ditmaal het goud te grijpen. Het langlaufen eindigde traditioneel met de vier keer tien kilometer estafette. Die werd gewonnen door de Sovjet Unie, maar samen met Lennart Larsson, Gunnar Samuelsson en Per-Erik Larsson veroverde Jernberg als slotloper het brons.
Toni Sailer (Oostenrijk – skiën)
Geboren in Kitzbühl werd Toni Sailer ‘Der Schwarze Blitz von Kitz’ genoemd. Sailer was de allereerste Oostenrijkse superster, en dat werd hij tijdens deze Olympische Spelen. Als eerste skiër ooit won hij alle drie de onderdelen: afdaling, reuzenslalom en slalom. Sailer deed dat met ongekende overmacht: 3,4 seconden voorsprong op Raymond Fellay (Zwitserland) op de afdaling, 4,0 seconden voorsprong op Chiharu Igaya (Japan) op de slalom en 6,2 seconden voorsprong op zijn club- en landgenoot Andreas Molterer op de reuzenslalom. Zijn enorme populariteit legde hem geen windeieren, hij verdiende veel geld met zijn bekendheid. Nog voordat het IOC hem kon diskwalificeren omdat hij de amateurstatus schond, stopte Sailer al met skiën, pas 23 jaar oud.
Sovjet Unie (IJshockey)
In 1954 werd de Sovjet Unie voor het eerst wereldkampioen ijshockey. Een jaar later heroverde Canada de titel, maar het was duidelijk dat de Noord-Amerikanen in de Sovjet Unie de grootste concurrent voor de Olympische titel in 1956 zagen. Dat bleek ook tijdens het toernooi. In de finaleronde had Canada al verrassend verloren van de VS (1-4), terwijl de Sovjet unie al zijn wedstrijden wist te winnen: 4-1 tegen Zweden, 8-0 tegen het Duits eenheidsteam (West-Duitsland én DDR samen), 7-4 tegen Tsjechoslowakije en 4-0 tegen de VS. Canada moest deze wedstrijd winnen om kans te maken op de gouden medaille. In de wedstrijd was Canada ook de betere ploeg, maar stond doelman Nikolai Puchkov succes in de weg. Uiteindelijk scoorden Yuri Krylov en Valentin Kuzin de twee doelpunten die de Sovjets hun eerste ijshockey-goud opleverde.