De Olympische helden van Sapporo 1972
In 1972 werden de Olympische Winterspelen in Azië gehouden, in het Japanse Sapporo (3 tot en met 13 februari). Die stad was al eerder voor 1940 uitgekozen, maar toen gooide de Tweede Wereldoorlog roet in het eten. Nu werd Sapporo de eerste miljoenenstad die de Spelen organiseerde, en de eerste stad in Azië. Om het goed te doen werd meer dan 550 miljoen dollar geïnvesteerd, waarbij vooral het onderbrengen van de duizenden journalisten een grote inspanning vergde.
Overzicht
Een groeiend probleem voor de organisatie is het onderscheid tussen amateur- en profsporters. Voor deze Spelen werd alleen de Oostenrijker Karl Schranz uitgesloten, terwijl ook bijvoorbeeld de schaatsers Erhard Keller en Ard Schenk verdacht waren. Het Canadese ijshockeyteam nam niet deel vanwege de oneerlijke concurrentie van de staatsamateurteams uit Oost-Europa. In het landenklassement valt Noorwegen ver terug, en zijn Japan, Spanje en Polen blij met hun allereerste gouden medaille op de Winterspelen. Voor het eerst in de geschiedenis werden er geen nieuwe onderdelen aan het programma toegevoegd.
Stien Kaiser (Nederland – schaatsen)
Stien Kaiser, officieel Stien Baas-Kaiser, lukte het alsnog om op haar 33ste een Olympische heldin te worden. En bijna had ze niet eens een kans gekregen, omdat ze niet in bloedvorm verkeerde en slechts als reserve mee mocht naar Sapporo. Daar presteerde de 21-jarige Trijnie Rep echter zo teleurstellend (20ste op de 500 meter, 24e op de 1000 meter), dat Kaiser de laatste twee afstanden mocht schaatsen. Dat deed de veterane met verve. Op de 1500 meter was Dianne Holum nog net sneller dan Kaiser, op de dubbele afstand maakte ze gehakt van al haar tegenstanders. Kaiser finishte 6,53 seconden voor Holum, tot op de dag van vandaag de grootste voorsprong bij het Olympisch damesschaatsen. Opvallend is overigens dat de in Nederland legendarische Atje Keulen-Deelstra op haar enige Olympische Spelen genoegen moest nemen met ereplaatsen: zilver op de 1000 meter, brons op de 1500 en 3000 meter.
Erhard Keller (West-Duitsland – schaatsen)
De uit München afkomstige Erhard Keller besloot om als jonge ambitieuze schaatser uit München te verhuizen naar Inzell. Daar kon hij op de nieuwe kunstijsbaan (geopend in 1964) optimaal trainen. De West-Duitse schaatser had in 1968 al de gouden medaille op de 500 meter gewonnen, in 1972 was hij opnieuw ongenaakbaar. Keller won met 0,25 seconden voorsprong op Hasse Borjes uit Zweden. Keller had de pech dat de 1000 meter tijdens deze twee toernooien nog niet op het programma stond, maar pas in 1976. In 1973 kwam er een soort profliga voor de zestien beste schaatsers, en Keller won tien keer een afstand, wat hem een kwart miljoen opleverde. Hiervan kon hij zijn tandartspraktijk financieren. Voor de Spelen van 1976 wilde Keller weer de amateurstatus aannemen. Waarschijnlijk had hij dat jaar in ieder geval de 500 meter gewonnen omdat hij ook toen nog de beste tijden noteerde. Helaas wees het IOC zijn aanvraag af. Keller was in West-Duitsland ook een bekende tv-persoonlijkheid, hij presenteerde in de jaren zeventig namelijk de Duitse versie van ‘Spel zonder Grenzen’.
Galina Kulakova (Sovjet Unie – langlaufen)
De succesvolste langlaufer van deze Olympische Spelen was deze keer een vrouw. Terwijl de mannen de buit redelijk eerlijk verdeelden, won Kulakova in Japan zowel de 5 als de 10 kilometer. Vier jaar eerder in Grenoble had Kulakova al brons (3 x 5 km estafette) en zilver (5 km individueel) behaald en vanaf 1970 grossierde ze in gouden medailles op wereldkampioenschappen. In Sapporo maakte ze haar favorietenstatus dus helemaal waar. Door haar derde gouden medaille op de estafette kwam ze deze Spelen op gelijke hoogte met schaatser Ard Schenk. Kulakova was tot haar 37ste succesvol op Olympische Spelen, met nog goud op de 4 x 5 km estafette in 1976, brons in datzelfde jaar op de 5 km en nog zilver in Lake Placid 1980 op de 4 x 5 km estafette.
Yukio Kasaya, Akitsugo Konno en Seiji Aochi (Japan - skispringen)
Tot aan deze Winterspelen had Japan slechts één zilveren medaille gehaald: In 1956 won Chiharu Igaya zilver op de slalom. Daar moest in eigen land verandering in komen en de Japanse skispringers zorgden daarvoor. In het voornamelijk door Noorwegen en Finland beheerste onderdeel kwamen Yukio Kasaya, Akitsugu Konno en Seiji Aochi op de 70-meter schans onder enorme publieke belangstelling tot een unieke prestatie. Zij wonnen namelijk goud, zilver en brons. De basis werd gelegd met de eerste sprong, waarmee Kasaya (vooraf een van de favorieten, als winner van drie wedstrijden van het Vierschansentoernooi die winter) aan de leiding ging, voor Aochi en Konno. De vierde Japanner, Takashi Fujisawa stond toen zelfs nog vierde. De andere favorieten waren op grote achterstand gezet: wereldkampioen Gari Napalkov (Sovjet unie) was elfde, de Tsjechoslowaak Jiri Raska (Olympisch kampioen vier jaar eerder) dertiende en Ingvar Mork (Noorwegen) veertiende. Met hun tweede sprong verbeterde dit trio zich nog wel naar de plaatsen zeven, vijf en vier. Fujisawa kreeg last van zenuwen, Konno en Aochi wisselden van plek en medaille en Kasaya werd ongenaakbaar Olympisch kampioen kleine schans. Op de 90 meter kwamen de Japanse springers niet verder dan een zevende plek voor Kasaya.
Ard Schenk (Nederland – schaatsen)
Op z’n 27ste was Ard Schenk op het toppunt van zijn kunnen als allround schaatser. Schenk was een schaatser, enigszins in vergelijking met Eric Heiden later, die op alle afstanden uit de voeten kon. De 500 meter wat minder, omdat hij daarvoor altijd te langzaam op gang kwam. In Grenoble vier jaar eerder had de Noord-Hollander al een zilveren medaille bemachtigd, op de 1500 meter. Achter landgenoot Kees Verkerk en in dezelfde tijd als Ivar Eriksen uit Noorwegen. In 1972 was Schenk in bloedvorm, al gaf hijzelf wel een aantal redenen (grote druk, alle wedstrijden in een zeer kort tijdsbestek) waarom de verwachtingen wel wat mochten worden getemperd. Achteraf was dat helemaal niet nodig, want Schenk heerste in Japan.
De Olympische schaatswedstrijden begonnen op 4 februari met de 5000 meter en Schenk mocht al in de eerste rit aantreden. Zijn 7.23,61 bleek veel te goed voor de concurrentie: Roar Gronveld klokte 7.28,18 (zilver), zijn Noorse landgenoot Sten Stensen (7.33,39). Een dag later viel Schenk op de 500 meter, maar op 6 februari was hij weer ongenaakbaar op de 1500 meter. Opnieuw een dag later kon de Nederlander het record van Hjalmar Andersen (goud op drie afstanden) evenaren, en dat deed hij ook. Schenk finishte net boven de 15 minuten en hield Verkerk (zilver) en Stensen (brons) daarmee achter zich.
Gustav Thöni (Italië – skiën)
Natuurtalent Gustav Thöni won al op 18-jarige leeftijd in december 1969 een World Cup reuzenslalom in Val d’Isere. Voor zijn eerste Olympische Spelen ruim twee jaar later gold hij dan ook als een van de favorieten, op zowel de slalom als de reuzenslalom. Op de reuzenslalom bleef hij de Zwitsers Edmund Bruggmann (zilver) en Werner Mattle (brons) ruim voor en won hij goud. Op de slalom moest hij verrassend de Spanjaard Francisco Fernandez-Ochoa (oudste telg uit deze beroemde ski-familie) voor laten en genoegen nemen met zilver. Gustav’s neef, Rolando Thöni, veroverde op de slalom in Sapporo overigens brons, met maar 0,02 seconden achterstand. Aangemerkt moet worden dat Thöni zeker profiteerde van de afwezigheid van de Oostenrijkse topskiër Karl Schranz, die vanwege het schenden van de amateurstatus niet mocht meedoen. In 1976 won Thöni wederom de zilveren medaille op de slalom, in 1980 in Lake Placid kwam de Italiaan niet verder dan een achtste plek op de slalom. Hij beëindigde zijn carrière een maand later.