Oefeningen voor lessen watergewenning voor kleuters
Oefeningen voor watergewenning worden op een speelse manier gegeven. Deze hebben steeds een of meerdere doelstellingen. Bij de voornaamste doelstellingen worden hier enkele voorbeelden van oefeningen omschreven. Deze kunnen nuttig zijn om nieuwe ideeën te geven aan andere lesgevers, of (stagiaires) kleuterjuffen in te wijden in de wereld van de watergewenning. Je kunt eventueel een verhaal verzinnen en de oefeningen inpassen in het verhaal.
Doelstelling: Waterangst overwinnen
Bij de eerste kennismaking met het zwembad zijn de meeste kleuters angstig. Eén van de eerste doelstellingen van watergewenning is dus om deze angst te overwinnen. Deze oefeningen kunnen hierbij helpen:
- Laat de kinderen een liedje zingen onder de douche (bv. 'Alle eendjes zwemmen in het water') om te ontspannen. Zing voluit mee!
- Geef een rondleiding rond het badje en eventueel rond het grote bad vóór de kindjes in het water gaan. Wijs aan waar het water diep of ondiep is, toon de glijbaan, toon de WC, laat de kindjes eens zwaaien naar hun ouders als ze hen kunnen zien. Doe dit vóór het douchen, anders krijgen de kinderen koud.
- Laat de kleuters zitten op de trap, of op de boord van het badje als er geen trap is. Dan moeten ze zich wassen: eerst de handjes nat maken, dan de armen, de benen, de borst, de rug, de wangen, de neus, de oren, en tenslotte de haartjes wassen.
- Geef de kleuters een bekertje en laat ze water over hun armen, benen, buik, rug … gieten.
- Laat de kindjes in zit zijwaarts verplaatsen op de trap.
- De kindjes mogen langs de boord in het water gaan. Ze houden met één hand de boord vast en wandelen zo vooruit. Vervolgens mogen ze de boord los laten en zo rond het bad wandelen. Als dit geen probleem is mogen ze verder het zwembad in.
- De kinderen met een zwemplankje in de handen naar de overkant laten stappen.
- Gooi mooie felgekleurde eendjes (niet te ver om te beginnen) in het water en laat de kleuters deze uithalen.
Doelstelling: Weerstand ervaren
De kindjes leren dat het een heel ander gevoel is als ze lopen in het water dan op het droge. Ze voelen een weerstand, die ze afremt. Door deze oefeningen maken ze kennis met dit fenomeen en leren ze hiermee omgaan:
- De handjes onder water laten duwen, met de vingers open, met de vingers dicht. Een vuist laten maken en in het water plonsen.
- De kindjes maken golven met de handjes.
- Ze roeren met de vingers of de handen in het water.
- Ze spetteren water naar de juf
- Ze lopen door het water als dieren: als een muisje (traag), als een olifant (grote stappen), als een konijn (springen), als een slang (met de kin op het water), als een vogel (wapperen met de armen). Laat ze zelf dieren verzinnen.
- Geef de kleuters een zwemplankje en laat ze hiermee naar de overkant wandelen. Eerst houden ze het plankje horizontaal op het water. Zet er ook eens een bekertje met water op (niet morsen!). Laat ze dan het plankje verticaal vasthouden, de helft ervan onder water, en zo vooruit wandelen (voel de weerstand!).
- Met het zwemplankje het water laten wegduwen.
- Een plankje in de lengte tegen de buik laten houden en zo naar de overkant wandelen.
- Laat ze het plankje onder water duwen.
- Botsautootje spelen met de zwemplankjes.
- Lopen naar de overkant.
- Per twee, per drie, per vier … hand in hand naar de overkant lopen.
- Vooruit, achteruit, zijwaarts lopen.
- Een slang maken en zo door het water wandelen, ook eens achteruit.
- Een bal onder water duwen.
- Een bal onder water doorgeven.
- Twee groepen proberen een bal door golven te maken naar elkaar te laten drijven.
- Drijvende voorwerpen (bv eendjes) zo vlug mogelijk uit het water laten halen.
- Drijvende voorwerpen met een bepaalde kleur laten aantikken.
- Tikkertje spelen.
- Zakdoekje leggen spelen.
Doelstelling: Evenwicht bewaren
De kinderen ervaren dat het moeilijk is om hun evenwicht te bewaren in het water. Om hiermee vertrouwd te raken kunnen volgende oefeningen gebruikt worden:
- Laat de kleuters overlopen: op één been, achterwaarts, zijwaarts, springen als een kikker, met de oogjes dicht …
- Pirouettes laten maken in het water.
- Eventueel met een hand de boord laten vasthouden en een voet boven water laten zien. Daarna zonder handjes vasthouden.
- Laat de kindjes door het water stappen met een bekertje water op het hoofd.
- De kindjes gehurkt door het water laten lopen met de kin tot in het water.
- Treintje spelen.
- De kleuters staan per twee in een hoepel en lopen/springen naar de overkant.
- Per twee rug tegen rug laten stappen.
- Per twee tegenover elkaar op één been laten staan. De kleuters proberen elkaar omver te duwen.
- Een drijvend voorwerp naar de overkant laten duwen met de buik, zonder de handen te gebruiken (handen op de rug).
- Probeer de kindjes te laten zitten op een zwemplankje en hun evenwicht zoeken.
- Met de buik op een bal laten liggen, een ander kindje houdt de bal vast: evenwicht houden!
- In een kring gaan staan: een bal gooien naar elkaar en proberen te vangen.
- Per twee t.o.v. elkaar laten staan: twee ballen tegelijk naar elkaar gooien.
- Van de ene op de andere voet laten huppelen, op één been, op het andere been, op beide voetjes.
- Dansen in het water.
- Paardje laten rijden op noodles. Voorwaarts, achterwaarts, zijwaarts laten springen. Hoog springen.
Doelstelling: Aquatisch ademhalen
Om goed te leren zwemmen moet de juiste ademhalingstechniek worden aangeleerd. In de watergewenning leren de kleuters hoe ze moeten inademen boven water, en uitademen onder water. Deze techniek wordt langzaam opgebouwd, bijvoorbeeld aan de hand van deze oefeningen:
- Een kommetje vormen met de handjes en bellen laten blazen op en onder het water.
- Bellen blazen met een rietje. De rietjes steeds een beetje korter maken, tot de kindjes eerst met de mond boven en daarna op het water zitten.
- De kindjes als een krokokil over de trap laten kruipen, kin dicht bij het water.
- De kindjes laten spreken onder water, hun naam laten zeggen, een liedje zingen onder water.
- Pingpongballetjes naar de overkant laten blazen.
- In een kring: pingpongballetjes naar elkaar toe blazen.
- Een speciaal ufo-balletje vooruit blazen. Als de kindjes dit goed doen (met de kin in het water) draait het balletje om en verandert zo van kleur.
- Goed inademen en een heleboel bellen laten blazen onder water.
- De rand van het zwembad vasthouden, diep inademen en zo lang mogelijk onder water uitblazen.
- Diep laten inademen door de mond, hoofdje onder water en helemaal uitademen door de mond. Eerst traag, dan telkens wat sneller.
- Per twee voor elkaar gaan staan en elkaars handjes vasthouden. Het ene kindje zakt door de beentjes onder water. Terwijl het terug boven komt, zakt zijn vriendje onder water.
- Als de kindjes kunnen drijven met een plankje, tijdens het uitdrijven hun gezichtje tussen de armen onder water houden en bellen blazen in het water.
Doelstelling: Onder water gaan
De kindjes leren dat het niet zo erg is om onder water te gaan. Ze moeten ook hun oogjes open houden onder water:
- Met het hoofdje plat op een zwemplankje naar de overkant laten wandelen, daarna met de andere kant van het gezicht op het plankje.
- Regen maken: de kleuters spatten water op naar elkaar.
- De kindjes staan in een kring. Eerst steken ze hun neusje in het water, dan de oortjes, de kin, het voorhoofd, het gezicht, en tenslotte het hoofdje volledig onder water.
- Het gezichtje even onder water houden en zich dan uitschudden zoals een hondje.
- Duikstaafjes op de bovenste trap leggen en laten uithalen door de kleuters. Vervolgens telkens een trapje lager leggen, tot de duikstaafjes helemaal op de bodem liggen. De kindjes laten kijken naar de staafjes en ze zo, eventueel nog met hulp van de juf, laten uithalen. De staafjes eventueel iets rechtop houden.
- De kindjes onder een hoepel laten doorlopen. De hoepel eerst horizontaal, dan verticaal vasthouden.
- Met zwemplankjes en een vlot een brug bouwen. De kindjes daar onder door laten lopen. Telkens een zwemplankje wegnemen waardoor de brug telkens een beetje lager wordt, tot de kleuters helemaal onder water moeten om onder de brug door te kunnen..
- Een zwemplankje met het hoofd omhoog laten duwen.
- Zinkende diertjes van de bodem laten ophalen. Kijken naar de diertjes, oogjes open!
- Een voorwerp onder water houden en vragen aan de kindjes wat het is. Laten kijken onder water!
- De kleuters gieten een bekertje water over hun eigen hoofd. Daarna doen ze dit bij hun buurkindje.
- De kleuters lopen rond en gieten met een bekertje water over elkaars hoofd.
- Kwalletje spelen: benen intrekken, knieën vasthouden en blijven zweven in het water.
- Tikkertje spelen: wie met zijn hoofdje onder water gaat, kan niet getikt worden.
Doelstelling: Drijven en pijlen
Om de weerstand van het water te overwinnen moeten de kleuters leren stroomlijnen (drijven en pijlen). Dit vormt de basis om goed te leren zwemmen. Enkele oefeningen:
- De kindjes liggen op hun buik met de handen op de trap. Ze heffen één handje op, dan het andere handje. Ze tillen beide handjes tegelijk op en klappen. Ze tikken met één hand de schouder aan.
- De kindjes spetteren met gestrekte benen in buiklig.
- Ze draaien zich om en doen dit ook in ruglig.
- Leren aanvoelen: als we inademen, drijft het lichaam gemakkelijk. Als we uitademen, neigt het lichaam tot zinken.
- De juf houdt haar hand onder de rug van een kleuter, en zegt dat het zich helemaal moet strekken, de oogjes kijken naar het plafond. Zo laat ze de kleuter drijven op de rug.
- In een kring gaan staan: de kleuters houden elkaars hand vast, en om de beurt staat of drijft een kind.
- Helemaal gestrekt door het water laten lopen, armen omhoog (als Superman) en op de tenen.
- De boord vasthouden en zich lang maken, eventueel met een noodle onder de buik. Daarna laten spetteren met de benen.
- De juf legt de handen van het kindje op een zwemplankje en trekt het plankje voort. Het kindje moet zich helemaal strekken.
- De kindjes duwen zich af van de trap of van de boord met een zwemplankje en laten zich zo uitdrijven.
- De kleuters staan enkele meters voor de trap. Ze duwen af, drijven en landen op de trap.
- Een kleuter bij het hoofdje vasthouden en laten drijven in ruglig. De kleuter mag een plankje vasthouden op zijn buik.
- Een noodle laten vasthouden en drijven. Ook eens laten spetteren met de benen.
- Een noodle onder de armen op de rug laten houden en de kindjes zo op de rug laten drijven en spetteren.
- Het kindje laat zich met een noodle voorttrekken door de juf, op de buik, dan op de rug.
- Het kindje laat zich door een vriendje door het water trekken met een plankje.
- Vier kindjes nemen elk een arm en een been van een vriendje vast en laten hem zo door het water drijven.
- De kleuters zo ver mogelijk laten drijven met een plankje.
- De kleuter laten pijlen door een hoepel.
- De kleuter laten afzetten tegen de boord, uitdrijven met het gezicht tussen de armen en tegelijk bellen blazen in het water.
Doelstelling: leren springen
In de watergewenning leren de kindjes ook springen van de boord. Ze moeten helemaal aan de rand staan met de teentjes op de boord, en ze moeten ver genoeg springen, zodat ze zich niet kwetsen. Ook dit kan geleidelijk worden aangeleerd met volgende oefeningen:
- Vanop de trap telkens één trapje naar beneden laten springen.
- Vanuit hurkzit in het water laten springen.
- Rechtopstaand: twee handjes vasthouden, daarna één handje, dan alleen als het kindje durft.
- Het kindje staat op de boord en houdt één eind van een zwemplankje vast. De juf houdt het andere eind vast. De kleuter springt zo in het water.
- Met een plankje in de handen laten springen.
- Het kindje ver laten springen.
- Naar een plankje of bal in het water laten springen.
- Een noodle omhoog houden en ernaartoe laten springen.
- De kleuters door een hoepel voor hen laten springen.
- Per twee (handjes vasthouden) laten springen.
- Met een plankje boven het hoofd laten springen.
- Springen in het water en een speeltje laten uithalen.
- Springen in het water en onder water gaan met het hoofdje.
- De kleuter op een drijfvlot laten staan en eraf springen.
- Van de glijbaan glijden.