Wielertermen: gezegden & uitdrukkingen in het wielrennen
Als je op televisie naar wielerwedstrijden kijkt, hoor je dat wielrenners en wielerverslaggevers gebruik maken van een bijzondere taal: de typische wielertaal of "wielerjargon". Tijdens een live reportage van een rit in de Tour de France hoor je soms erg beeldrijke, tot de verbeelding sprekende uitdrukkingen en gezegden. In de loop van de geschiedenis heeft het wielerpeloton een unieke woordenschat ontwikkeld, die niet alleen beïnvloed is door Nederlandse zegswijzen en uitdrukkingen, maar ook door Vlaamse, Franse en Italiaanse termen. Die kleurrijke wielertaal heeft dikwijls te maken met winnen en verliezen, snelheid en traagheid, en met inspanningen en inzinkingen. Wat is bijvoorbeeld een "pannenkoek" in het wielrennen, en wanneer is een renner een "strijkijzer"? En wanneer heeft een renner "grinta"?
Uitblinkers en winnaars
Je hoort al eens zeggen dat een renner
in de boter rijdt. Dit betekent dat hij met sprekend gemak rijdt en op een soepele manier. Dezelfde betekenis wordt verondersteld als men het heeft over een renner die
zijn benen niet voelt. Als een renner zich goed voelt op de fiets en een goede dag doormaakt, zegt men wel eens dat hij
goeie benen heeft.
Als er een renner beschikt over een sterke weerbaarheid op zowel mentaal als fysiek vlak, dan spreken de Italianen graag van een renner met
grinta. De "grinta" is een soort overtuiging, een soort felle hevigheid die indruk maakt. Als het gaat om winnen met overduidelijk gemak, of met duidelijk overwicht, hoor je wel eens dat een renner
op één been gewonnen heeft, of
met de vingers in de neus. Een wielrenner die een sprint wint met enkele fietslengtes verschil op de tweede, wint
met een straat voorsprong.
Wielrenners die niet kunnen uitblinken
Van een renner die over niet veel krachten beschikt of een slechte dag heeft, wordt wel eens gezegd dat hij
geen deuk in een pakje boter kan rijden. Wanneer een renner in het algemeen over weinig talent beschikt, spreekt men van een
pannenkoek. Als een wielrenner nogal traag is in de sprint, staat hij bekend als een
strijkijzer. Als hij zelden of nooit een goeie uitslag behaalt, zegt men dat hij
geen platte prijs gereden heeft.
Een renner die niet stuurvaardig is, gaat
vierkant door de bocht. Dit wordt bijvoorbeeld gezegd wanneer een wielrenner opvallend slecht daalt. Een renner die weinig kracht heeft, vertelt in een interview na de koers wel eens dat hij
flanellen benen of
slechte benen had. Andere mogelijkheden in deze zin zijn:
pap in de benen of
lood in de benen.
Wielertermen i.v.m. zware inspanningen
Als een renner in volle inspanning is, rijdt hij dikwijls
met de tong op het stuur of
met het hol open. Gaat hij helemaal tot het uiterste of
à fond, dan kan het zijn dat hij helemaal
in het rood gaat. Dan zit hij
à bloc en is het meestal zo dat hij
zich het snot voor de ogen rijdt.
Als de vorige termen van toepassing zijn, dan kan het gebeuren dat een renner begint te
harken of te
zwemmen, wat erop neerkomt dat hij in een wanhopige stijl over de weg fietst terwijl zijn krachten uit zijn lijf wegstromen. Dat is het moment waarop gevaar dreigt voor een diepe inzinking, die genadeloos wordt aangekondigd door de "man (niet de filosoof) met de hamer".
Wielerjargon: inzinkingen
Een wielrenner die de
man met de hamer tegenkomt, heeft last van een plotse inzinking, net als hij die
een klop van de hamer krijgt. Meestal staat de renner dan
geparkeerd omdat
het nekkie eraf is. Ook hoor je in die gevallen wel vertellen dat
de tank leeg was of dat de renner in kwestie
dood zat. Als je een inzinking krijgt omdat je te weinig of te laat hebt gegeten, dan word je overvallen door een hongerklop of
"fringale" (Frans). Dan is
het vat leeg.
Renners die een inzinking krijgen en worden ingehaald door andere renners worden dikwijls aangeduid als
lijken die worden opgeraapt. Dit gebeurt bijvoorbeeld in een zware bergetappe van de Tour de France, waar heel geleidelijk aan renners worden ingehaald en achtergelaten. De tactisch slimme renner die wacht tot de anderen uitgeput zijn om zelf een demarrage te plaatsen, heeft zich gehouden aan de stelregel:
eerst het bordje van de concurrentie leegeten voordat je je eigen bordje leegeet.
Wielertermen: het peloton
Wanneer er hard tempo wordt gemaakt in het peloton, zegt men dat het peloton
op een lint is. Rijdt het peloton aan een rustig en traag tempo, dan spreekt men van een
wandeletappe. Bij hevige zijwind vormt het peloton de zogenaamde
waaiers: dat zijn kleine groepjes renners die schuin over de weg rijden om beschutting te zoeken tegen de zijwind. De renner die de laatste positie inneemt in het groepje rijdt
op het kantje: het is de minst comfortabele positie in de waaier. Als je op het kantje rijdt, schuif je best zo snel mogelijk op naar het voorste deel van de waaier, zoniet is de kans groot dat je uit de waaier verdwijnt.
"In de aanval" of voorop rijden
Van renner die op een onopvallende wijze aanvalt, zegt men dat hij
op zijn kousenvoeten of
op zijn sokken demarreert. Daarentegen wordt demarreren op een duidelijke, voorspelbare en inefficiënte manier
telefoneren genoemd.
Als een renner er
een snok aan geeft, betekent dit dat hij het tempo hevig verhoogt. Als hij daarna dat stevig tempo kan aanhouden of zelfs opvoeren, zegt men dat hij aan het
doorkachelen of aan het
verdapperen is. Als renners in een kopgroep om de een of andere tactische reden (of gewoon omdat ze niet beter kunnen) niet meewerken om tempo te maken, zegt men dat ze
slepen.
Een renner die ijverig is en regelmatig lange ontsnappingen opzet, wordt door de Fransen ook wel
baroudeur genoemd, wat zoveel wil zeggen als: strijder, vechter, iemand die niet vies is van een inspanning meer of minder. Als er een renner een tactisch onlogische en uitzichtloze tegenaanval opzet in achtervolging op een groep koplopers, dan noemen sommigen zo een ontsnapping een
chasse-patate, een zinloze jacht, die de renner in kwestie hoogstwaarschijnlijk zal bekopen met een terugval of zelfs een inzinking. Een chasse-patate is gedoemd om te mislukken, waarbij de renner in kwestie na een roemloze ontsnapping zal ingelopen worden door het peloton.
Laatste kilometers en spurt
Als het peloton in groep de laatste kilometers aanvat, dan kan het wel eens zijn dat een renner
een kwak uitdeelt aan een collega. Het kan dan gaan om een slag of een duw die aan een collega-renner gegeven wordt om hem te verhinderen een goeie positie in te nemen in de voorbereiding op de spurt.
De kans dat renners gaan
kwakken wordt verhoogd als het peloton onder de
rode vod passeert. Dat is een driehoekige, roodkleurige aanduiding die boven de weg is aangebracht om de laatste kilometer van een wedstrijd aan te geven. Als daarna de sprint is begonnen, dan kan het gebeuren dat een renner
de deur dichtdoet: dit betekent dat hij de doorgang verhindert aan een concurrent.
In de achterhoede van het peloton
Als er in een wedstrijd een grote aantal renners zijn achtergebleven, dan gebeurt het wel eens dat ze zich verzamelen in een
aparte groep:
de bus. De "bus" is een term die vooral in bergetappes gebruikt wordt, net als het Italiaanse
grupetto. In de bus wordt meestal een gelijkmatig tempo opgelegd zodat de zwaksten niet hoeven te lossen. De renner die dat tempo aangeeft is de
buschauffeur.
Als er toch nog renners zijn die uit de bus moeten lossen, dan bestaat de kans dat ze in de rangschikking op de laatste plaats komen te staan. Dat is de plaats van
de rode lantaarn. De laatst achtergebleven renner uit de wedstrijd wordt steeds gevolgd door de
bezemwagen: dat is een busje dat de renners ophaalt die zijn afgestapt en hebben opgegeven. De bezemwagen (of "voiture balai" in de Tour de France) is steeds de laatste wagen in koers.
Diverse wielertermen en wieleruitspraken
- accordeon spelen/aan het elastiekje hangen: gelost worden, weer terugkomen en weer gelost worden
- de ketting strak leggen: een hoog, constant tempo opleggen
- leegloper of afloper: fietsband die langzaamaan leegloopt en waar je nog even op verder kunt rijden
- de grote molen/de grote plateau/het groot mes: versnelling waarbij je veel meters aflegt per trapfrequentie
- een lopende berg: een berg die gelijkmatig stijgt aan een relatief laag stijgingspercentage
- de vampiers: dopingcontroleurs die bloedtesten uitvoeren
- kaske (casse-patte): kuitenbreker, korte maar pittige heuvel
- en danseuse: dansend op de pedalen, om de rugspieren te ontlasten
- guidon van onder/in de beugel: de handen in het onderste gedeelte van het stuur houden
- de dood of de gladiolen: alles of niks, strijden tot je erbij neervalt
Lees verder