Het ontstaan van doping
Doping is voor het grote publiek vooral bekend door de schandalen in de wielersport. In tegenstelling tot wat sommigen zouden kunnen denken is het echter geen fenomeen van de laatste vijftig jaar, maar heeft het een lange voorgeschiedenis.
Bij de oudste volkeren
Voor onze jaartelling van start ging kenden de
Oude Grieken reeds doping. Ze stelden een speciaal dieet samen dat was opgebouwd rond magische kruiden en paddenstoelen. Ze gebruikten het om hun lichamelijke conditie optimaal te houden. Hardlopers dronken een kruidendrank waardoor hun uithoudingsvermogen sterk verbeterde. Maar Oud-Griekse sporters vonden ook stimuli bij hydromel, gegiste honing en kazen die de opwekkende stof
tyramine bevatten. De Griekse arts
Herodikos uit de 5de eeuw voor Christus schreef vermoeide sporters melk uit de borsten van jonge moeders voor om hun energieniveau omhoog te jagen.
Krijgers uit de Oudheid zochten naar middelen om lichamelijk zo sterk mogelijk te staan. Zo aten de zogenaamde Noorse ‘
Berserkers’ paddenstoelen met
bufotenine, een middel dat mensen in een soort van gewelddadige roes brengt. Het is een licht giftige stof die ook door padden wordt afgescheiden. De Berserkers waren dan ook gekend als agressieve oorlogsvoerders.
De
Romeinen verlangden van hun paarden een groot uithoudingsvermogen. Daarvoor voederden zij de dieren met een mengsel van honing, water en kruiden. Andere mengsels werden gebruikt voor het stimuleren van de paarden tijdens de strijdwagenraces.
Uit de cactus haalden de
Azteken uit het oude Mexico
strychnine. Daarmee brouwden ze een drankje dat een stimulerend effect ressorteerde. Het stelde hen in staat om drie dagen onafgebroken te lopen.
De
Inka’s ontdekten in de 15de eeuw de stimulerende krachten van cocabladeren. De
cafeïne onderdrukte de vermoeidheid en stimuleerde hun arbeidsvermogen.
In het oude China was men bekend met het gebruik van
ephedrine uit de plantengroep ephedra. Deze stof verhoogt het energieniveau en bezorgt de mens een aangenaam gevoel, waardoor hij ook op seksueel vlak een stimulerende werking heeft.
Waar komt het woord vandaan?
Er zijn twee pistes die naar het woord ‘doping’ leiden.
De eerste is afkomstig uit Zuid-Afrika. Omstreeks de 10de eeuw na Christus gebruikten diverse stammen er mengsels van planten, kruiden en poeders die ze ‘
dop‘ noemden. Ze beoogden ermee langer wakker te kunnen blijven en alerter en sneller te zijn.
In de 17de eeuw kwamen Nederlandse kolonisten met deze middelen in aanraking via de
Kaffers, die ze gebruikten bij godsdienstige rituelen om in trance te geraken. Zij zouden de term ‘dop‘ beginnen te gebruiken voor alle soorten van stimulerende middelen. De Engelsen die de Nederlandse
Boeren bekampten, verbasterden het woord tot ‘doping’.
De tweede verwijst naar Manhattan waar Nederlandse pioniers in de zeventiende eeuw
Nieuw Amsterdam stichtten. Zij stimuleerden hun werkkracht en overwonnen hun vermoeidheid door een soort van soep die ze uit hun eigen buskruit trokken en waarin ook pek, hars en olie werd gemengd. Het was een soep die de Indianen hen hadden leren maken. Ze noemden het ‘
doop’. Toen ze later door de Engelsen verslagen werden pasten deze ook in dit geval het woord aan hun eigen taal aan en werd het ‘dope’. Maar omdat dit middel een negatieve invloed had op het menselijk lichaam werd het bij wet verboden.
Het WNT
Volgens het
Woordenboek der Nederlandsche Taal werd de dikke saus die men in de 17de eeuw in onze contreien serveerde aangeduid als ‘doop’. Het was een logische naam voor een substantie waarin je iets kon onderdompelen vooraleer het te eten. Ook hier speelden de Engelsen een essentiële rol in de ontwikkeling van het woord. Naar verluidt namen ze na het nuttigen van de saus het woord ‘doop‘ mee naar hun vaderland. Het woord begon gebruikt te worden voor dikke substanties in het algemeen en smeermiddelen in het bijzonder. De ‘dope‘ zou dan steeds meer en meer als term ingeburgerd geraken in het criminele milieu.
De eerste dopingzondaars
Dat sporters doorheen de geschiedenis naar prestatiebevorderende middelen zochten, is algemeen bekend. Voor het eerst werd het echter aangetoond in 1865 toen bij een wedstrijd het gebruik van cafeïne bevattende middelen bij
kanaalzwemmers uit Nederland werd vastgesteld.
In 1896 won
Arthur Linton de wielerwedstrijd Bordeaux-Parijs. Acht weken na zijn overwinning overleed hij plotseling. Hij werkte samen met de arts
James Warburton die ervoor bekend stond zijn renners strychnine en nitroglycerine toe te dienen. Hoewel het nooit officieel werd aangetoond, wordt de Welshe wielrenner wel beschouwd als de eerste dopingdode.