Skala der Ausbildung, paardensport
Het einddoel van de dressuur is 'Durchlässigkeit' . Het paard is op een harmonieuze manier getraind tot Happy Athlete in combinatie met zijn ruiter en laat geheel in ontspanning alle hulpen door. Het skala der ausbildung wordt in het Nederlands ook wel scala van de africhting genoemd. Dit skala is gebaseerd op de zes hoofdbegrippen in de dressuur die gedurende de gehele opleiding van het paard een belangrijke rol spelen en nodig zijn om tot het einddoel te komen.
Drie stadia
De scholing van het paard kent volgens de Duitse rijkunsttheorie drie stadia.
De eerste stadium is de fase van gewenning. Het jonge, onervaren paard moet wennen aan het gewicht van een ruiter op zijn rug en moet daarmee zijn evenwicht zien te vinden. De takt en losgelassenheit staan centraal. Losgelassenheit is een Duits begrip dat in het Nederlands vertaald kan worden naar losgelatenheid.
In het tweede stadium heeft het paard al een horizontaal evenwicht onder de ruiter bereikt. In dit stadium moet het achterbeengebruik worden gestimuleerd en het horizontaal evenwicht worden bevestigd. Aanleuning en Schwung zijn in deze tijd de belangrijke onderdelen.
Het derde en laatste stadium is het lastigste stadium. In deze fase wordt de draagkracht van het paard ontwikkeld. Het paard moet hierbij zijn horizontale evenwicht verplaatsen naar evenwicht op de achterhand en daardoor dus meer gaan dragen. Hierbij horen de begrippen rechtrichten en verzamelen.
Zes hoofdbegrippen
Ieder stadium kent zijn eigen aandachtspunten. Deze zes aandachtspunten hangen nauw met elkaar samen en zijn voorwaarden voor een goede doorstroming door de stadia.
Takt
Takt is een basisbegrip in de dressuur en zal steeds in de training naar voren blijven komen. Een paard kent drie basisgangen, stap, draf en galop. Iedere gang heeft zijn eigen takt en regelmaat. Takt is het eigen zuivere ritme van de beweging. Dit zuivere ritme mag nooit verloren gaan tijdens de training. De stap is een schrijdende gang, zonder schwung. De draf en de galop kennen een zweefmoment en hebben wel schwung.
Losgelassenheit
Losgelassenheit staat voor losheid, souplesse en ontspanning. In de gewenningsfase zijn het bevestigen van de zuivere takt en het streven naar ontspanning de belangrijkste trainingsdoelen. De zuivere takt is een voorwaarde voor de Losgelassenheit. Daarnaast beïnvloeden takt en Losgelassenheit elkaar wederzijds. Een paard kan alleen in zuivere takt lopen, wanneer alle spieren zonder dwang kunnen worden aangespannen en ontspannen. Bij een ontspannen paard buigen en strekken de gewrichten zich gelijkmatig en verkrijg je een zuivere takt.
Aanleuning
De aanleuning wordt door het paard op de ruiterhand aangenomen en mag niet te zwaar, maar ook niet te licht zijn. Het is een veerkrachtige verbinding die ontstaat doordat het paard in nageeflijkheid voorwaarts en neerwaarts gereden wordt. Het gewicht van de aanleuning is afhankelijk van het evenwicht van het paard en de mate van africhting. Een goede aanleuning heeft een wisselwerking met de eerder besproken begrippen takt en Losgelassenheit. Ook staat de aanleuning in verband met de drie nog te bespreken begrippen.
Aanleuning komt niet alleen voort uit de ruiterhand. Ook het contact met been en zit zijn van groot belang. Hulpen worden voornamelijk gegeven met zit en been, daarna komt pas de ruiterhand. Wanneer deze drie volledig op elkaar zijn afgestemd kom je tot harmonie en begrip tussen paard en ruiter.
Schwung
Wanneer het paard Schwung toont, wordt de energieke impuls van de achterhand doorgevoerd naar de totale voorwaartse beweging van het paard. Het paard heeft Schwung wanneer de benen energiek worden opgetild en in het zweefmoment swingend mee naar voren worden genomen. De ruiter bereikt dit door met impuls te gaan rijden, een door de ruiter opgewekte voorwaartse drang. Schwung wordt bereikt met activiteit van het achterbeen. Het paard gaat zich los, soepel en swingend bewegen. Schwung hoeft niet perse aangeboren te zijn, ook met een goede basisopleiding van het paard is dit te bereiken. Ook het begrip Schwung hangt nauw samen met de andere begrippen.
Rechtrichten
Wanneer bovengenoemde begrippen voldoende zijn bevestigd wordt van het paard verwacht dat het evenwicht meer naar de achterhand wordt verplaatst. Rechtrichten is een voorwaarde om dit te kunnen bewerkstelligen. Een paard is van nature scheef. Doordat de heupen van het paard breder zijn dan de schouder, is het paard geneigd om met de buitenzijde tegen de wand te kleven. Daarnaast heeft ieder paard een makkelijke en een moeilijke hand. De taak van de ruiter is om met de juiste oefeningen deze natuurlijke scheefheid zo goed mogelijk op te lossen. Een paard dat scheef gaat kan niet goed van achter dragen.
Verzamelen
Het paard moet worden gemotiveerd om meer gewicht op zijn achterhand te dragen. Dit kan alleen wanneer aan alle voorgaande begrippen is voldaan. Het dragen van meer gewicht op de achterhand noem je verzameling. Het paard plaatst zijn achterbenen gelijkmatig richting het zwaartepunt en gaat hierbij zijn gewrichten meer buigen. De achterhand van het paard zakt hierdoor en zorgt er voor dat de voorhand meer wordt opgericht. De drafpassen of galopsprongen worden hierdoor meer verheven.
Het einddoel, 'Durchlassigkeit'
Durchlassigkeit in het einddoel van de dressuur en het doel van alle trainingen. Het woord Durchlassigkeit is lastig te vertalen. Het houdt in dat het paard ontspannen is tijdens het rijden, volledige souplesse toont en alle hulpen goed door laat komen. Het paard mag nergens strak, vast of stijf zijn. Het paard kan door zijn soepelheid de hulpen van de ruiter goed opvolgen.