Spanning en angsten in (top)sport
Wanneer je zelf sport beoefent of competitie gespeeld hebt, ken je waarschijnlijk wel gevoelens van verhoogde arousal en angst in bepaalde sportsituaties. Vaak worden de termen arousal, spanning en angst door elkaar gebruikt. Arousal wordt omschreven als een verhoogde graad van activiteit, de fysiologische en psychologische toestand van gereedheid. Arousal is niet automatisch geassocieerd met plezierige of onaangename gebeurtenissen. Daarentegen is angst een negatieve emotionele toestand die wordt gekenmerkt door spanning, bezorgdheid en vrees.
Angst kan onderverdeeld worden in cognitieve angst, namelijk zorg en vrees, en in somatische angst die lichamelijke symptomen van angst weergeeft. Naast het onderscheid tussen cognitieve en somatische angst kan men ook een ander belangrijk onderscheid maken tussen toestandsangst (state anxiety) en dispositieangst (trait anxiety).
Toestandsangst
Toestandsangst wordt gedefinieerd als een situatiegebonden emotionele toestand gekarakteriseerd door subjectieve, bewust waargenomen gevoelens van vrees en spanning, bijgestaan door activatie van het autonoom zenuwstelsel. Bijvoorbeeld tijdens een wedstrijd gaat de graad van toestandsangst bij een speler of speelster variëren van moment tot moment. Vóór de start van de wedstrijd kan de sporter een verhoogd niveau van toestandsangst waarnemen. Ze kan zenuwachtig zijn en een iets hogere hartslag opmerken. Maar als de wedstrijd eenmaal begonnen is ervaart ze een lager niveau van toestandsangst die tenslotte extreem hoog wordt tijdens de laatste minuten van de wedstrijd.
Dispositieangst
Dispositieangst maakt deel uit van de persoonlijkheid. Het is een verworven gedragstendens of aanleg die het gedrag beïnvloedt. Bijvoorbeeld twee voetballers met dezelfde fysieke vaardigheden worden onder een identieke druk gezet. Ze moeten de winnende penalty nemen op het einde van de wedstrijd. Maar ze vertonen volledig verschillende toestandsangstreacties op basis van hun verschillende persoonlijkheid en hun niveau van dispositieangst. De één is meer ontspannen en ziet het geven van de beslissende penalty niet als een bedreiging. Hij ervaart niet meer de toestandsangst dan men zou verwachten in deze situatie. De ander daarentegen, is sterk dispositioneel angstig en ervaart deze laatste trap als heel bedreigend. In zijn ogen een trap om alleen maar te missen. Hij ervaart enorm veel situatieangst, veel meer dan men in zo´n situatie zou verwachten.
Er bestaat een directe relatie tussen het niveau van dispositieangst en het niveau van toestandsangst. Het blijkt dat mensen die hoog scoren op dispositieangst meer toestandsangst ervaren tijdens competities of evaluaties. Maar deze relatie is niet perfect. Dispositioneel angstige sporters kunnen een situatie zo goed kennen en beheersen door ervaring dat ze geen bedreiging meer ondervinden en dus geen toestandsangst ervaren. Veel positieve ervaringen hebben de toestandsangst fel verminderd of helemaal doen verdringen. Zelfs al is de sporter dispositioneel angstig van aard.
Competitieve angst voor de wedstrijd
Competitieve angst vóór een wedstrijd bestaat uit drie componenten:
- Cognitieve angst.
- Somatische angst.
- Zelfvertrouwen.
Waar cognitieve angst en zelfvertrouwen verwijzen naar de waargenomen competitie van de sporter en zijn geloof of vertrouwen dat hij zal slagen. Verwijst somatische angst naar de fysiologische symptomen zoals verhoogde hartslag en ademhaling. Somatische angst wordt beschouwd als een angst die beïnvloed wordt door externe factoren die buiten controle van de sporter liggen. Daardoor zijn cognitieve angst en zelfvertrouwen de dominante componenten tijdens competitie. Om een sporter zijn angstniveau te optimaliseren moeten de coach en de sportpsycholoog zich voornamelijk fixeren op deze beide dominante componenten.
De invloed van angst op presteren
Somatische angst kan men veranderen door relaxatie of, indien nodig psyching-up technieken zoals jezelf peptalk geven, heen en weer bewegen met je lichaam, intense diepe ademhaling of muziek. Het is wel belangrijk dat de sporter zijn of haar optimale niveau van somatische angst bereikt voor de start van de wedstrijd. Teveel of te weinig angst kan de prestatie benadelen.
Eerst dacht men dat angst alleen een negatief effect had op presteren. Dit is niet zo. De interpretatie die een persoon aan de waargenomen angstsymptomen geeft, is belangrijk voor de relatie angst-prestatie. Mensen kunnen angstsymptomen als positief en gunstig ervaren in relatie tot de prestatie en dus verlichtend. Maar ook als negatief en schadelijk, dus verzwakkend. Men moet nagaan hoeveel angst iemand voelt en of die angst verlichtend of belastend is naar de prestatie. Angst in de positieve perceptie resulteert in een betere prestatie. Terwijl angst als verzwakkende factor tot slechtere prestaties leidt.
Hoe een persoon zich voelt en welk zelf waarde gevoel hij heeft staat ook in relatie tot angst op presteren. Sporters met een laag gevoel van eigenwaarde hebben minder vertrouwen en vaak minder ervaring. Zij ondervinden meer toestandsangst dan sporters met een hoog zelf waarde gevoel.
Tot slot is het noodzakelijk de frequentie en de richting van angst te kennen. De frequentie verwijst naar de hoeveelheid tijd dat een sporter denkt aan de komende wedstrijd. Hoewel de cognitieve angst relatief stabiel blijft in de pre-competitieperiode, kan de frequentie van cognitieve angst enkele uren voor de wedstrijd gestegen zijn in vergelijking met een paar dagen ervoor. Belangrijk is dus de gedachten positief te richten en negatieve gedachten te heroriënteren naar positieve gedachten.