Aanbeet na aanbeet
Vissen met een dobber....tja daar komt nog heel wat bij kijken...welke diepte?? Hoeveel lood??? de montage???
En plotseling is het kleine rode puntje weg.....
Samen met de ondergaande dobber duiken we een hele andere wereld in: men moet het maar eens goed in de gaten houden hoe de baars zich als een echte tegenstander zal gedragen. Daar raast de dobber vliegensvlug in de diepte en laat ons vervuld met hoop aan de kant wachten; hoeveel van ons zijn er door zo'n belevenis wel niet een visser geworden?
Vissen kan men alleen goed leren wanneer men ook veel vis vangt, de grootte van de vis is hierbij even niet van belang. Ook zal men ervaren wat vaak de beste plekken zijn om te vissen. Vissen zijn namelijk niet gelijkmatig over het water verdeeld. Waar kleine witvis vaak actief naar voedsel zoekt is ook vaak de karper, snoek en paling in de buurt aanwezig. (bijvoorbeeld draaikolken in de rivieren, bepaalde stukken aan de oevers van een meer)
Montage
Het grote voordeel van de dobber is de gevoelige beetindicatie. Doordat we dit erg goed kunnen waarnemen, kiest men de dobber het liefst zo licht mogelijk uit; 2 tot 5 gram drijfvermogen is voldoende in stilstaand water. Is het voor de vis moeilijk om de dobber onder te trekken, dan zullen veel vissen het aas weer uitspugen. Voor een lichte dobber is een hoofdlijn van 0.20 mm 0.25 mm erg geschikt en een werpgewicht tot 30 gram ruim voldoende. Voor het vissen op kleine vissen kan men de molen ook weglaten en de lijn aan het einde zo lang mogelijk houden, zonder de lijn door de ogen te laten gaan en direct aan het topoog vastknopen.
Of men nu met of zonder molen vist, lange hengels van minimaal 3,5 meter zijn meestal een voordeel, omdat een dobber op deze manier beter te werpen en ook beter binnen te halen is.
Onderlijn 30- 60 cm lang en 0,16- 0,20 mm dik; als voorwaarde dat de lijn zwakker is dan de hoofdlijn. Haakmaat 12- 18, afhankelijk van de grootte van het aas.
Lood en drijfvermogen.
De dobber wordt door middel van lood verzwaard. Strek de hoofdlijn en druk de loodhagel met de vingers of met een tang voorzichtig (!) samen. Zorg ervoor dat de lijn niet beschadigd raakt, de loodjes moeten nog wel verschoven kunnen worden. Peil de dobber zo nauwkeurig mogelijk uit, totdat u alleen de punt van de dobber boven het wateroppervlak kan zien. 1 of 2 stukjes lood extra zorgen ervoor dat de dobber alleen nog met het uiterste puntje boven het wateroppervlakte staat. Des te minder drijfvermogen overblijft, des te gevoeliger zal de aanbeet gesignaleerd worden. Veel vissen zullen zich storen aan een niet goed uitgebalanceerde dobber en laten het aas weer los! U kunt ook een kleine wartel bevestigen aan het gedeelte waar de onderlijn wordt vastgeknoopt.
Op welke diepte
Doordat de meeste vissen op de bodem azen, moet de visser nauwkeurig peilen hoe diep zijn visplek is. Op grote diepte is het moeilijk een aanbeet te krijgen! Voor kleine vissen laten we het aas een halve handbreedte boven de bodem zweven. Willen we wat groters dan schuiven we de dobber naar boven. Voor karpers, brasem en paling laten we het aas met tenminste 10 cm lijn op de bodem liggen.
Het uitloden: De dobber naar de geschatte diepte verschuiven en met het peillood aan de haak bevestigd inwerpen. Duikt de dobber direct naar beneden dan is het dieper, dobber verder naar boven schuiven en opnieuw inwerpen. Blijft de dobber daarentegen plat op het wateroppervlak liggen dan ligt het peillood op de grond en moet de dobber ondieper afgesteld worden.
Lees verder