Dressuur: oefeningen uit de Subtop
Ondanks dat de term 'subtop' anders doet vermoeden, is dit de verzamelnaam voor de hoogste klassen in de dressuursport. Jeugdruiters met een paard (Junioren, Young Riders en U25) en de senioren uitkomend in de klassen ZZ-zwaar t/m Zware Tour kunnen deelnemen aan Subtopwedstrijden. Welke dressuuroefeningen horen bij deze klassen?
Jeugd
Junioren
De Junioren rijden proeven op Z2-niveau. Dat wil zeggen dat er onder andere draf- en galopappuyementen, vliegende galopwissels en verruimingen in alle gangen worden gevraagd. Er zijn drie proeven die gereden kunnen worden: de inleidende, de landenproef en de individuele proef. De eerste is kort en het makkelijkst. De individuele proef heeft de meest ingewikkelde lijnen en lastige combinaties van oefeningen.
Young Riders
Eveneens kent deze rubriek drie proeven. De inleidende proef en de individuele proef van de Young Riders zijn redelijk vergelijkbaar met het niveau van de Prix St. George. Hier worden onder andere halve pirouettes en een serie galopwissels (vijf galopwissels om de vier sprongen en vijf galopwissels om de drie sprongen) gevraagd. De landenproef is precies gelijk aan de ‘gewone’ senioren Prix St. George-proef.
U25 (GP 16-25)
Een U25-ruiter dient de klassen Intermediaire A, B en II te doorlopen. Dit zijn de opstapklassen voor de Grand Prix 16-25, maar ook voor de senioren Grand Prix. In de Intermediaire A-, B- en II-proeven wordt een begin gemaakt met de piaffe. Er worden slechts een paar passen voorgeschreven (zeven-tien) en deze hoeven, in tegenstelling tot de Grand Prix, nog niet op de plaats. Eén of twee meter voorwaarts is nog toegestaan. Eveneens wordt er in deze proeven voor het eerst passage gevraagd, maar nog in combinatie met piaffe. Naast een serie galopwissels van zeven om de twee wordt er nu ook een serie (zeven of negen galopwissels) om de pas gevraagd ('eners'). Tevens staat een hele galoppirouette voorgeschreven.
De Grand Prix 16-25 hangt wat betreft niveau net onder de senioren Grand Prix. Er wordt onder andere passage op een halve volte halve baan gevraagd en moet je vanuit de passage naar de piaffe kunnen rijden. Er moeten al acht tot tien piaffepassen worden getoond en de overgangen passage-piaffe-passage levert een apart cijfer op. De galopseries zijn inmiddels uitgebouwd naar negen galopwissels om de twee sprongen en vijftien wissels om de pas.
Senioren
ZZ-zwaar
In deze proeven worden voor senioren de eerste echte series van vliegende galopwissels gereden. Er worden twee series gevraagd, maar deze worden nog niet strikt voorgeschreven: op een diagonaal drie galopwissels om de vier tot zes galopsprongen en op een diagonaal drie galopwissels om de drie tot vijf galopsprongen. Een ruiter mag dus, binnen de voorgeschreven marge, kiezen welk aantal sprongen het best past bij de opleiding van zijn paard of de vorm van de dag. Tevens worden er in deze klasse halve pirouettes (180°) gevraagd. Deze moeten duidelijk kleiner gereden worden dan de halve pirouettes die in sommige ZZ-licht-proeven gevraagd worden.
Lichte Tour
In de Prix St. George-proef worden de series van galopwissels wel exact voorgeschreven, namelijk vijf galopwissels om de vier sprongen en vijf galopwissels om de drie sprongen. De halve pirouettes dienen nog kleiner en meer gezet gereden te worden.
De Intermediaire I-proef maakt het weer wat moeilijker. De serie vijf om de drie sprongen blijft, maar wordt aangevuld met een serie van zeven galopwissels om de twee sprongen. Daarnaast worden er voor het eerst hele (360°) galoppirouettes gevraagd.
Zware Tour
Een seniorenruiter kan er na de Lichte Tour voor kiezen om eerst Intermediaire A en B te starten. Deze beide proeven zitten wat betreft het niveau nog onder de Intermediaire II en kunnen dus gebruikt worden om de overgang van de Lichte Tour naar de Intermediaire II wat minder groot te maken. Er wordt al wel piaffe, passage, galopwissels om de twee sprongen en galopwissels om de pas gevraagd, maar allemaal nog een fractie minder moeilijk dan in de Intermediaire II en de Grand Prix. Een ruiter kan ook besluiten deze klassen over te slaan en vanuit de Intermediaire I gelijk door te stromen naar de Intermediaire II. In laatstgenoemde proef wordt de passage al langer achterelkaar gevraagd en dienen er enkele overgangen passage-piaffe-passage gereden te worden, die elk apart beoordeeld worden. Het is wel nog steeds toegestaan om de piaffe een fractie voorwaarts te rijden (maximaal één meter) en in beide series worden minder galopwissels voorgeschreven dan in de Grand Prix (zeven om de twee en elf om de pas).
In de Grand Prix wordt er vaker piaffe gevraagd en dient deze oefening uit twaalf tot vijftien piaffepassen op de plaats te bestaan. De passage-piaffe-passage-overgangen worden apart beoordeeld en krijgen dus ook elke keer eigen cijfers. Daarnaast worden er vijftien galopwissels om de pas gevraagd. Een andere lastige oefening in deze proef is het zigzag-appuyement in galop. Na het afwenden bij A begint de ruiter met een galopappuyement van drie sprongen naar links, gevolgd door drie keer een appuyement van zes sprongen (naar rechts, links, rechts) en afsluitend een appuyement naar links van drie sprongen. Bij elke richtingsverandering moet een galopwissel gereden worden, die dan tevens geteld moet worden als de eerste sprong van het daarop volgende appuyement.
De Grand Prix Special kent geen nieuwe oefeningen, maar toch is de moeilijkheidsgraad hoger door de manier waarom de oefeningen achter elkaar aan gevraagd worden. Er zitten veel lastige overgangen in deze proef, zoals passage-uitgestrekte draf-passage en uitgestrekte stap-verzamelde stap-piaffe-passage. Daarnaast wordt er tussen beide pirouettes in, een serie wissels om de pas recht op de AC lijn gevraagd.
Geleidelijke opbouw
Het mag duidelijk zijn, er wordt serieus wat van ruiter en paard gevraagd in de Subtop. De onderdelen volgen elkaar steeds sneller op, de verbindingslijntjes zijn lastiger en oefeningen moeten langer en vaker getoond worden. Deze opbouw hoort ook in de training terug te komen. Er is nog niemand in één dag Grand Prix geworden. Daar zitten jaren aan training in, waarbij de geleidelijke opbouw van de moeilijkheidsgraad essentieel is. De wedstrijdklassen zijn daarbij een goede leidraad.