Oefeningen voor roeiers
Voor het aanleren van roeien bestaan een heleboel oefeningen. Een aantal belangrijke, voor het begin maar ook voor meer gevorderden, zijn Pimanov, met vast blad roeien, stopslagen en spoelroeien.
Oefeningen voor roeiers
Om mensen te leren roeien of om roeiers te verbeteren, kun je een scala aan oefeningen gebruiken. Hieronder staan vier voorbeelden van oefeningen die vanaf het begin gebruikt zouden kunnen/moeten worden, om te voorkomen dat mensen fouten aanleren. Om eenmaal ingesleten fouten er weer uit te krijgen, kunnen deze oefeningen ook gebruikt worden, maar het zal wel langer duren om de fouten er weer uit te krijgen.
Pimanov
Bij deze oefening laat je de roeier eerst met alleen de benen roeien. Hierbij is het belangrijk dat de rug in dezelfde positie blijft en de armen gestrekt. De roeier zal vanuit de heupen tóch graag iets willen doen, maar dat is niet de bedoeling. De rug blijft naar voren. Doe dit deel niet te lang, want er raakt nogal eens wat verkrampt in de onderrug.
Na alleen de benen, komt de rug erbij. Dit zijn duidelijk twee delen, ook al is het deel met de rug maar heel kort. Benen – rug. En dat op de terugweg ook. Er zijn maar weinig roeiers die de fasering ook maken in de recover, maar alleen met een ploeg waarbij iedereen goed de recover faseert, kun je heel lekker roeien. Dus de oefening is nu benen – rug – rug terug – knieën omhoog. De armen blijven gestrekt, en het uitpikken gaat niet al te makkelijk. Dat is nou eenmaal zo.
In het derde deel komen de armen erbij. Dan lijkt het al bijna op een hele haal. Maar door de verregaande fasering is dat het niet. En ook bij dit deel geldt dat de fasering in de recover erg belangrijk is. Benen – rug – armen – armen strekken – rug terug – knieën omhoog.
Vast blad
Een oefening die door vrijwel iedere roeier wordt gehaat, maar die ontzettend belangrijk is, is met vast blad roeien. Een ploeg die met vast blad kan roeien, kan hard roeien. Het uitpikken gaat namelijk alleen dan goed, als de haal goed gemaakt wordt. Dus iedere uitpik is een controle voor een goede haal. Er moet een goede drukopbouw op het blad zijn, de benen beginnen met trappen waarbij de druk steeds groter wordt. De rug neemt de druk over, maar voegt niet meer echt iets toe, en de armen zorgen voor de uitpik. Bij boordroeien kunnen rug en armen nog wel iets toevoegen. Hierin zit het grote verschil tussen boordroeien en scullen, naast het aantal riemen dat men in de hand heeft, natuurlijk.
De roeier zal altijd proberen te smokkelen bij de vast blad oefening, door het blad tóch een klein beetje te draaien bij het uitpikken. Daar moet constant op gewezen worden, want bij smokkelen heeft de oefening helemaal geen zin, en bovendien leert de roeier zichzelf aan het blad uit het water te draaien i.p.v. netjes verticaal uit te pikken. Voor een echte beginnende ploeg is de vast blad oefening minder geschikt, tenzij het bij de allereerste keren in de boot is, als het draaien van het blad nog zo ingewikkeld is, dat er maar voor het gemak met verticaal blad geroeid wordt.
Stopslagen
Er zijn nog een paar stops die als goede oefening kunnen worden gebruikt. De eerste stop is meteen na de uitpik. Dit is een stop die goed gebruikt kan worden om de uitpik gelijk te krijgen, maar het gevaar is dat de roeier de stop 'erin houdt' als de oefening weer voorbij is en dat is niet de bedoeling. Maar voor een korte tijd is het een handige oefening.
De tweede stop is die waarin alleen de armen gestrekt worden na de uitpik. Deze wordt gebruikt om de fasering in de recover te benadrukken.
De broekrand stop zit tussen eerste en tweede in, als de handen boven de rand van de korte broek zijn. Dit is het punt tot waar de handen snel weggezet worden na de uitpik. Hierna vertraagt de beweging van de recover om tot een goed ritme te komen. De snelheid waarmee de handen naar de broekrandstop bewegen, is net zo groot als waarmee ze tijdens de haal naar je toe kwamen. In een langzame, krachtloze haal is het wegzetten van de handen dan ook langzaam, maar in een hoog tempo gaan de handen heel snel van de roeier af. Hiermee voorkom je ongecontroleerd gesmijt van de riemen tijdens langzame halen, waardoor onbalans ontstaat. Tijdens snelle halen, loopt de beweging van de handen gewoon door na de uitpik.
De derde stop is die waarbij armen gestrekt zijn, de rug naar voren buigt, maar de knieën nog niet gebogen zijn. Dit voelt als een onnatuurlijke houding, en moet ook niet te lang achter elkaar worden geoefend. In een doorgaande haal, loopt alles iets meer in elkaar over, maar niet te veel! Fasering is ook in een doorgaande haal heel belangrijk.
Het is vooral een combinatie van de stops die een goed effect heeft. Een combinatie van tweede en derde is belangrijk voor de volgorde in de recover, bijvoorbeeld.
Spoelhalen
Bij het spoelroeien of spoelen, maken de roeiers de hele haal maar zonder welke vorm van kracht dan ook. Dat is niet makkelijk voor een roeier, maar de coach moet erop toe zien dat er absoluut geen kracht wordt geleverd en het liefst de boot vrijwel niet voortbewogen wordt. In de spoelhaal gaat alles zo langzaam dat fouten in de gelijkheid niet gemaskeerd worden; alles is zichtbaar en merkbaar voor de roeier. Voor de gelijkheid is dit dus een heel belangrijke oefening. Een ploeg die goed in spoelhaal kan roeien, kan ook hard.
Korte termijn/ lange termijn effect
Alle oefeningen zullen voor korte tijd ten koste gaan van het samen en gelijk roeien, misschien op de stopslagen na. Toch wordt de gelijkheid uiteindelijk beter van de oefeningen, doordat iedereen écht hetzelfde gaat doen en niet ongeveer. In normale doorgaande haal en een aardig tempo zullen veel fouten weg lijken te vallen, maar ze zíjn er wel. Door de oefeningen gaan ze opvallen maar alleen daardoor kunnen ze verbeterd worden. Oefeningen zijn dus op de korte termijn vervelend, maar zorgen voor meer roeiplezier en snelheid op de iets langere termijn.
Lees verder