Turnen: Sprong in de voorgeschreven oefenstof 2013-2017
Eén van de meest korte oefeningen in het turnen is de sprong. De oefening telt meestal nog geen 10 seconden en dit is voor de turnster dus een klein moment waarop zij enorm moet pieken. Tot 2002 werd de sprong uitgevoerd over het paard of de bok, in dit jaar is er overgegaan in het gebruiken van een pegasus. Sinds een literatuuronderzoek van Martin Nijkamp, fysiotherapeut van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie wordt er in de voorgeschreven oefenstof ook gebruik gemaakt van andere situaties om te springen. Zo wordt er onder andere gesprongen op een mattenstapel en moest de springplank plaats maken voor een springtramp.
Sprong is naast brug, balk en vloer één van de vier onderdelen van het damesturnen. Volgens Olympische volgorde is sprong het eerste onderdeel dat wordt uitgevoerd. Jonge turnsters worden op allerlei manieren voorbereid om de meest ingewikkelde sprongen te kunnen laten zien op latere leeftijd wanneer zij mogen deelnemen aan grote internationale toernooien. Vroeger werd dit gedaan door simpelere varianten te turnen van de sprong over het turntoestel paard of bok. Na een onderzoek over belasting van het lichaam van de jonge turnster is men gaan kijken naar verantwoorde situaties om op te turnen.
Hoge belasting
In januari 2010 is fysiotherapeut Martin Nijkamp begonnen met een literatuuronderzoek naar blessures bij jonge turnsters. Hieruit bleek dat de turnsport te veel high-impact momenten bevat en dat er te weinig fysieke voorbereiding is. Naar aanleiding van deze uitkomst is de voorgeschreven oefenstof van 2013-2017 opgesteld. Op het toestel sprong zijn er aanpassingen gekomen waardoor de turnster de enkel minder zal belasten en is er een oefenstof opgesteld zodat de turnster in stapjes richting een moeilijk element gaat. Eén van die aanpassingen is het gebruik van een springtramp, ook wel plankoline genoemd naar de merknaam van Janssen en Fritsen. Door het gebruik van de springtramp in plaats van de springplank komt er minder belasting op de voeten.
Om de turnsters fysiek beter voor te bereiden wordt er in de hogere niveaus gewerkt met twee verschillende sprongen. De ene sprong is gerelateerd aan de overslag-salto leerlijn en de andere sprong is gerelateerd aan de yurchenko-voorbereiding. De niveaus D3 en D2 hebben alleen maar te maken met overslagvormen. De turnsters op niveau D1 of hoger zijn verplicht twee verschillende sprongen te laten zien.
Sprong in de niveaus D3 en D2
In D3 en D2 worden voornamelijk overslagvormen aangeboden. Op jonge leeftijd leert de turnster springen doormiddel van een mattenstapel. Deze mattenstapel is 90 cm hoog, met op de top een zogenaamd 'crash'matje. De turnster zal starten met het maken van zweefrollen en dit langzaam opbouwen tot het maken van een handstand, waarna de turnster zich tot ruglig laat vallen. Dit wordt ook wel 'handstand-platval' genoemd. Deze simpele voorbereiding voor de overslag zorgt ervoor dat de turnster het aanspringen en het maken van de handstand kan leren.
Als de turnster iets ouder wordt, zal er voor de mattenstapel een kast worden gezet. De oefening blijft hetzelfde. De turnster maakt een handstand en laat zich tot ruglig vallen. Echter is dit voor de turnster al moeilijker, want zij zal haar handen op de kast moeten plaatsen. Wanneer de turnster dit goed beheerst zal er langzaam worden opgebouwd naar een handstandoverslag over de kast. Eerst zal dit over een kast zijn, waar delen onderuit zijn gehaald en later zal dit een volledige kast zijn. In het laatste jaar van de voorgeschreven oefenstof worden naast de overslag over de kast ook andere vormen aangeboden. Om hun sprong moeilijker te maken kunnen turnsters bijvoorbeeld een overslag met halve draai springen.
Sprong in niveau D1
De turnster met niveau D1 begint op jonge leeftijd ook met een handstand tot ruglig op de mattenstapel, in dit niveau wordt de overslagvorm echter sneller opgebouwd. In het tweede wedstrijdjaar zal de turnster al een overslagvorm over de kast maken, waardoor ze in het laatste jaar van de voorgeschreven oefenstof al een overslag over de pegasus kan turnen. Ook vormen als half-in-half-uit en overslag met een halve draai zijn dan toegestaan. De overslagvorm is één van de twee sprongen die worden uitgevoerd.
De andere sprong is een salto-vorm. Op jonge leeftijd begint de turnster met een streksprong op een enkele dikke mat. Al snel wordt dit opgebouwd naar een salto en later mag de turnster ook een streksalto laten zien.
Sprong in niveau N4, N3, N2 en N1
Ook in de niveaus N4 en N3 wordt eerst een overslagvorm gevraagd. De opbouw is hier nog sneller en de turnster begint dan ook al meteen met een overslag over de pegasus. De pegasus staat echter op een geringe hoogte. Naarmate de turnster ouder wordt zal de sprong moeilijker worden gemaakt door het springtoestel hoger te zetten of de mattenstapel achter het springtoestel te verhogen. De springvorm blijft een overslag tot stand.
De tweede vorm is in de nationale niveaus steeds vaker een yurchenko-voorbereiding. Jonge turnsters beginnen met het maken van een arabier-streksprong op een enkele dikke mat. Zij plaatsen hierbij hun handen op een matje voor de springtramp. Om deze oefening moeilijker te maken kan de enkele dikke mat verwisseld worden met een mattenstapel. Als de turnster de arabier-streksprong onder de knie heeft, zal zij een arabier-flikflak mogen maken op de mattenstapel. In eerste instantie mag ze zich vanuit de handstand in de flikflak laten vallen tot buiklig op de mattenstapel. Later zal de turnster de arabier flikflak tot stand maken. Op de allerhoogste niveaus wordt ook de arabier-flikflak direct door tot ruglig aangeboden. Hierbij leert de turnster dat er na de flikflak straks een salto komt in de yurchenko.
Als voorbereiding op de eredivisie, zal de jeugd N1 turnster haar sprong uitvoeren met een springplank in plaats van de springtramp. Dit geldt alleen voor de overslagvorm. De yurchenko-vorm zal wel gewoon worden uitgevoerd met de springtramp